• 0572 - 79 20 23
  • info@taaluilen.nl

de komma  

  • Door Jos Verdaasdonk
  • 18 juli 2014
De komma

De komma. Wanneer gebruik je hem?

Tja, hoe zit het met de komma … Wanneer gebruik je hem wel en wanneer niet?

Eigenlijk is de hoofdregel heel simpel. Je plaatst een komma wanneer er bij het voorlezen van de zin een duidelijke pauze hoorbaar is. Vooral in lange zinnen zie je daarom veel komma’s. Niet dat dat een goed teken is. Lange zinnen lezen namelijk meestal niet lekker en daar helpen komma’s niet zo veel aan. Dan kun je beter de zin splitsen en punten plaatsen.

In de volgende gevallen moet je een komma plaatsen

1.  In opsommingen

Piet handelt in auto’s, motoren, brandstoffen en accessoires.
Meer dan kamelen, zand, ruïnes en dorre planten hebben we niet gezien

 2. Tussen bijvoeglijke naamwoorden die bij het volgende zelfstandige naamwoord horen

We stuitten op een zwaar, lomp, ijzeren hek.
De gids had het steeds over het groene, gevaarlijke, gemene oerwoud.

3. Tussen twee persoonsvormen

Nu mijn zus er helemaal alleen voor staat, heeft zij geen tijd meer voor vakantie.
Als het dan toch moet, maken we er wat van met zijn allen.

4. Vóór en ná een uitbreidende bijzin

De matrozen, die de opleiding voltooid hadden, kregen een week verlof.
De clubleden, die de nieuwe kantine nog niet gezien hadden, kwamen massaal naar de open dag.

Let op de betekenisverandering als de komma er alleen ná staat!
De clubleden die de nieuwe kantine nog niet gezien hadden, kwamen massaal naar de open dag.

5. Vóór en ná een bijstelling (een toevoeging)

Mijn neef, tegenwoordig burgemeester van Haegmonde, is een van de genodigden.
Die IT-engineer, woonachtig in Zwolle, rijdt elke dag naar zijn werk in Arnhem.

6. Na de aanhef boven een brief

Geacht heer Karelsen,
Beste Jan,

7. Voor of na een aanspreking

Annie, hou jij mijn tassie effe vast.
Beste buurman, we moeten eens met elkaar praten.

In de volgende gevallen mag je een komma plaatsen

1. Vóór een voegwoord als de komma het leesgemak bevordert: hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien, terwijl

Ik ga vandaag niet naar mijn werk, omdat ik te veel aan mijn hoofd heb.
Vandaag reist Piet via Rotterdam, hoewel dat iets meer tijd kost.

2. Zet je een komma voor en?

In principe niet. Alleen wanneer het de zin verduidelijkt.

Onze achterbuurman houdt van muziek en dans en gaat graag naar een concert.
Onze achterbuurman houdt van muziek en dans, en gaat graag naar een concert.

Meer over

Deel dit artikel

Scroll naar boven