• 0572 - 79 20 23
  • info@taaluilen.nl

Koppelteken (verbindingsstreepje)

  • Door Taaluilen
  • 23 november 2015
koppelteken

koppelteken

In het Groene Boekje zijn zo’n 15 pagina’s gewijd aan het verschijnsel koppelteken. Wanneer schrijf je woorden aan elkaar, wanneer los, wanneer met een koppelteken?

Wij hebben de belangrijkste regels hier voor je op een rij gezet. Natuurlijk is dit bij lange na niet compleet, maar hiermee heb je wel de meest voorkomende gevallen te pakken.

1. Gelijkwaardige samenstellingen

Gelijkwaardige samenstellingen bestaan uit woorden van hetzelfde soort (zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord) die in de samenstelling evenveel waard zijn.

zwart-wit, hotel-restaurant, cultureel-historisch, journalist-schrijver

2. Ongelijkwaardige samenstellingen

Let op: géén koppelteken!

Ongelijkwaardige samenstellingen bestaan uit woorden waarvan één het grondwoord is en de andere daar ondergeschikt aan zijn. Je kunt het bijna altijd horen aan de klemtoon. Is er maar één lettergreep met de klemtoon, schrijf dan het woord helemaal aan elkaar.

langetermijnplanning vs. planning op lange termijn
zwartboek vs. zwart boek
U vindt het antwoord onder de veelgestelde vragen vs. Er waren veel gestelde vragen.
vijftigeurobiljet (ook: 50 eurobiljet)

Is de betekenis onduidelijk, of is het woord moeilijk leesbaar als je alles aan elkaar schrijft, dan mag je een koppelteken plaatsen.

massagebed of massagebed (maar ook massage-bed of massa-gebed)
tweedekansonderwijs (maar ook tweedekans-onderwijs)

3. Hoofdwoord met bijzondere bepaling

In het Nederlands kennen we erg veel zogenaamde bijzondere bepalingen. Dat zijn woorden die vóór het hoofdwoord worden geplaatst en daar een extra betekenis aan geven. Een paar voorbeelden zijn interim, assistent, quasi, oud, bijna, niet, non. Deze bepalingen schrijf je allemaal met een koppelteken aan het hoofdwoord.

oud-directeur, ex-medewerker, adjunct-secretaris, niet-rokers, collega-bedrijf, quasi-grappig

4. Samenkoppeling

Een samenkoppeling is een reeks woorden die een vast begrip zijn geworden. Je schrijft ze met een koppelteken tussen de losse delen.

een kant-en-klare maaltijd, een staakt-het-vuren, een laag-bij-de-grondse streek

Combineer je zo’n samenkoppeling met een ander zelfstandig naamwoord, dan schrijf je dat eraan vast. Ook hier kun je het horen aan de klemtoon: er is er maar één.

kant-en-klare maaltijd en kant-en-klaarmaaltijd
doe-het-zelf en doe-het-zelfzaak
nek-aan-nek en nek-aan-nekrace (zie ook dit artikel)

5. Klinkerbotsing

Klinkers botsen met elkaar als ze samen een klank vormen die anders wordt uitgesproken dan bedoeld. Daardoor kan verwarring ontstaan. Voorbeelden zijn geupload (eu), beinvloed (ei), skiervaring (ie).

  1. Bestaat het woord uit twee losse woorden die een samenstelling vormen, dan schrijf je een koppelteken.
  2. Ontstaat er geen verwarring, dan schrijf je gewoon alles aan elkaar.
  3. Is het woord geen samenstelling, maar bijvoorbeeld een meervoud of een enkel woord, dan schrijf je een trema.

samenstelling + klinkerbotsing: gala-avond, bureau-agent, ski-ervaring, na-apen, zee-egel, zo-even

samenstelling + geen klinkerbotsing: koffieautomaat, juryuitspraak

geen samenstelling: zeeën, cliënt, reünie

6. Geografische namen

Er zijn veel aardrijkskundige namen die uit twee delen bestaan. Die schrijf je altijd met een koppelteken, ook als je er een afleiding van maakt.

Midden-Europa en Midden-Europees
Centraal-Amerika en Centraal-Amerikaans
Noord-Brabant en Noord-Brabants

Let op: apostrof

Géén koppelteken schrijf je als het hoofdwoord een afkorting is die letter voor letter wordt uitgesproken (initiaalwoord) en het totaal is een afleiding.
In plaats daarvan schrijf je dan een apostrof.

sms’en, AOW’er

 

Meer over

Deel dit artikel

Scroll naar boven